Bill Kunst (Den Helder,1947) volgde zijn opleiding aan de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam.

Zijn vroegste uitgangspunten en ideeën .

Na de academie legt hij zich toe op het schilderen en op de grafiek: het etsen en later het lithograferen. Vanaf 1980 hebben in het werk van Bill Kunst tal van veranderingen plaatsgevonden. Een hang naar steeds andere manieren van uitbeelden ligt hieraan ten grondslag, alsmede het inzicht dat zonder experiment vernieuwing niet mogelijk is.

Vanaf 1975 is Bill Kunst bezig de nog herkenbare werkelijkheid te ontleden. Het linnen wordt verdeeld en op verschillende manieren beschilderd of betekend.

Vanaf 1981 volgt het experimenteren met het doordrukken van het spieraam, dat zichtbaar wordt op het doek. Vele experimenten met zeer eenvoudige abstracte vormen zorgen voor kleine werken, waarbij het linnen op onorthodoxe wijze gespannen wordt. Later wordt het linnen over de gedraaide spieramen in diverse vormen gehangen en beschilderd.

Deze ontwikkeling zorgt voor periodes als “verdeeld linnen”, “gespannen linnen”, “hangend linnen”, “de vorm herhaald”, “de kracht van kleur”, “het spieraam verplaatst” en “de ruimte erbij”. Hierbij strijden het linnen, de verf, het spieraam, de vorm, de kleur, de ruimte en de textuur beurtelings om de aandacht.

Het schilderij is opgebouwd uit delen. Wat uiteindelijk blijft in zijn werk, is de tweedeling of het opbouwen van één schilderij uit meerdere gelijke onderdelen. Vanaf 1997 heeft de verf, de kleur gewonnen.

Kunst zegt over zichzelf:

Een kunstwerk ontstaat pas na dagenlang geploeter en gehannes . Ik ben pas tevreden, wanneer het beeld, dat mijn werken oplevert, mij bevalt. Dan voel ik, dat er plotseling een schilderij ontstaat. Dan is het moment daar om te stoppen en het werk met rust te laten, om wellicht later alles opnieuw weer over te doen. 

Het komt wel voor, dat ik dan al diverse eerdere versies heb overgeschilderd.’

Ik werk met traditionele materialen; afwijken van reeds geaccepteerde normen in de schilderkunst is een aspect van mijn indrukwekkend traditioneel zijn...(17-4-85)

Spontaniteit heb ik wel degelijk onder de knie.

Mijn Schilderen heeft geen theoretische grondslag, de basis is echter wel het Denken.

Schilderen is voor mij als een blik in de toekomst, en, mij afvragen hoe die schildertoekomst er uit moet gaan zien; een ding staat vast, deze zit vol met mijn eigen Tekortkomingen en Beperkingen, maar ook met mijn eigen Heldendom en Kunnen. Dit samengaan geeft contrasten en tegenstellingen, standpunten die niet met elkaar zijn te verenigen. Ik denk dat dit goed is,omdat ik zo nieuw en fris blijf voor mezelf. Mijn kunst verveelt mij nooit.

 

 


montage

(een voorbeeld van)...deze schilderijen noem ik Montages , dwz het samengaan van Contrasten en Tegenstellingen tot een volwaardig schilderij .

......zowel in olieverf als in acrylverf) zijn van eind jaren 80..           Het schilderen zelf heeft een expressionistische inslag, losse toets . Het beeld zelf is evenwijdig aan het tafereel , heeft geen illusionistische diepte.

In 1985 schreef ik in één van mijn schetsboeken over de visuele werking van het materiaal:

‘ Waar het mij om gaat, is het visuele resultaat, dat ik met mijn materialen kan bereiken. Het ontstaansproces is net zo essentieel als het tot stilstand gekomen object of schilderij. Dit aspect is erg belangrijk. Immers, ik ben geen conceptueel kunstenaar, die voldoende heeft aan het bedenken alleen. Ik moet ook vreugde beleven aan het uitwerken van het idee. Schilderen is voor mij een zoeken naar het samengaan van verschillende materialen.
Ze werken op elkaar in en roepen tevens andere esthetische kwaliteiten op, zoals contour, tussenvorm, licht-schaduw, kleur.

Eigenlijk zou ik het schilderen ver willen doorvoeren. Niet in academische zin of in de nul-traditie, waarin vorm en kleur tot hun meest eenvoudige esthetische kwaliteit worden teruggedrongen, maar in het zoeken naar contrasten in de vormen en kleuren en een taal spreken van een nieuwe contrastrijke twintigste eeuwse Beelding. Hiermee bedoel ik niet dat mijn kunst representatief moet zijn voor de twintgste eeuwse visuele omgeving die ontstaat door de evolutie van de raket of de computer. Nee, mijn werk moet representatief zijn voor de potentiële beeldende kwaliteiten van de materialen, die ik gebruik. Deze materialen zijn erg traditioneel. Hout-linnen-verf. Met deze gedachte schilder ik. Daarmee ben ik toch twintigste eeuws omdat ik de uitdrukkingsmogelijkheden van deze traditionele materialen wil versterken tot uitdrukkingsmiddelen.Het schilderen moet zover doorgevoerd worden, dat het schilderij raakt aan het wezen van de plastiek, van de driedimensionale vorm. Het schilderij is daardoor niet in
één ogenblik te vatten. Het manifesteert zich anders al naar gelang de kijkrichting anders wordt. Eén schilderij vertegenwoordigt meerdere verschijningsvormen. Eén schilderij is eigenlijk “meer schilderijen”.